Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0089

Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604021/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 september 2002 heeft appellant toestemming verleend voor het samenvoegen van de benedenwoning [locatie] huis met de bovenwoning [locatie] te [plaats] onder de voorwaarden van een financiële compensatie en realisering van de samenvoeging binnen een jaar.


Uitspraak

200604021/1. Datum uitspraak: 7 maart 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/930 van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2006 in het geding tussen: [wederpartij a] en [wederpartij b], beiden wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 september 2002 heeft appellant toestemming verleend voor het samenvoegen van de benedenwoning [locatie] huis met de bovenwoning [locatie] te [plaats] onder de voorwaarden van een financiële compensatie en realisering van de samenvoeging binnen een jaar. Bij besluit van 20 januari 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij a] en [wederpartij b] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 6 september 2002 aangevuld. Bij uitspraak van 20 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij a] en [wederpartij b] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 januari 2004 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 27 juli 2006 en 17 januari 2007 hebben [wederpartij a] en [wederpartij b] van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke, werkzaam bij het stadsdeel, en [wederpartij b], in persoon, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge art. 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.    Ingevolge art. 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 2.2.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat het primaire besluit van 6 september 2002 is verzonden op 12 september 2002. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft dus gelopen van 13 september 2002 tot en met donderdag 24 oktober 2002. Het bezwaarschrift van [wederpartij a] en [wederpartij b] is niet gedateerd, en is persoonlijk op het stadsdeelkantoor afgegeven. In een door het stadsdeel op het bezwaarschrift geplaatst stempel is als datum van ontvangst 28 oktober 2002 vermeld. Indien een bezwaarschrift niet wordt verzonden naar het betrokken bestuursorgaan doch door de bezwaarmaker zelf wordt bezorgd, moet er in beginsel van worden uitgegaan dat het bezwaarschrift bij het bestuursorgaan is ingekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Dit lijdt slechts uitzondering indien de bezwaarmaker aannemelijk maakt dat het bezwaarschrift eerder is ingekomen. Tot bewijs kan onder meer strekken een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift. [wederpartij b] beschikt niet over een ontvangstbevestiging en ook overigens ontbreekt ieder schriftelijk bewijs van tijdige afgifte van het bezwaarschrift. [wederpartij b] heeft ter zitting aangevoerd dat hij meent het bezwaarschrift persoonlijk op de laatste dag van de termijn bij het stadsdeelkantoor aan de Linnaeusstraat te hebben afgegeven, maar dat hij zich niet meer herinnert op welke dag of op welk tijdstip dit geweest is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [wederpartij b] daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Nu er geen reden is om aan te nemen dat het bezwaarschrift in afwijking van het ontvangststempel reeds op 24 oktober 2002 is afgegeven, is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij a] en [wederpartij b] bij de indiening van hun bezwaarschrift de daarvoor geldende wettelijke termijn hebben overschreden.    Het stond appellant derhalve niet vrij [wederpartij a] en [wederpartij b] in hun bezwaar te ontvangen. Nu appellant niettemin ten gronde op dat bezwaar heeft beslist, is het besluit op bezwaar in strijd met de wet genomen.    De rechtbank had het beroep gegrond moeten verklaren en het besluit op bezwaar moeten vernietigen. Tevens had de rechtbank zelf in de zaak behoren te voorzien door het bezwaar van [wederpartij a] en [wederpartij b] tegen het besluit van 6 september 2002 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. 2.3.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2006 in zaak no. AWB 04/930; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van 20 januari 2004, kenmerk 2004/770; V.    verklaart het bezwaarschrift van [wederpartij a] en [wederpartij b] tegen het besluit van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van 6 september 2002, kenmerk 2002/3217, niet-ontvankelijk; VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom                                 w.g. Klein Voorzitter                                    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007. 176-497.